Ga direct naar de contentGa direct naar de footer

Een op 3 kinderen groeit niet goed

Publiceerdatum

Een op de drie kinderen wereldwijd groeit niet goed doordat ze ofwel te weinig voeding binnenkrijgen of juist veel te veel. Dat blijkt uit het onderzoek ‘Children, food and nutrition’ van Unicef dat in oktober 2019 is gepubliceerd. Wat helpt: langer borstvoeding geven. Maar hoe bewerkstellig je dat?

Volgens het rapport eten miljoenen kinderen te weinig van de gezonde voeding die ze zouden moeten eten en juist te veel zaken die ze maar beter kunnen laten staan. Uit het onderzoek komt naar voren dat de problemen vaak beginnen na de eerste zes maanden. Vanaf dat moment zouden baby’s volgens de wereldwijde richtlijnen langzamerhand moeten overstappen van borstvoeding naar vaste voeding. Omdat sommige kinderen in een ‘voedselwoestijn’ leven, komt er amper gezonde voeding op het bordje van die kinderen. Te weinig vitamines en essentiële mineralen, te veel zout en suiker. Ze overleven wel, maar gedijen niet goed in de eerste duizend dagen die zo belangrijk zijn voor een kind. Veel kinderen zijn te licht, terwijl er ook een groeiend aantal overgewicht heeft, met alle consequenties van dien: de ontwikkeling van diabetes type 2, stigmatisering en depressies, en een voorspelling voor obesitas als volwassene.

Toch wordt er door de onderzoekers ook geconstateerd dat maar twee op de vijf kinderen onder de zes maanden exclusieve borstvoeding krijgt. Moeders beginnen er bijna allemaal wel aan, maar houden het vervolgens niet vol. Binnen acht weken stapt een groot deel al over naar gecombineerde flesvoeding en moedermelk, en andere vloeibare voeding. Daarmee worden de baby’s ‘beroofd van de beste voeding die ze kunnen krijgen’, aldus Unicef. Het geven van meer borstvoeding, zou jaarlijks de levens redden van liefst 820.000 kinderen, stelt het rapport.

Bloeddruk

Kinderarts Marieke de Beer is in 2017 gepromoveerd op een onderzoek naar de relatie van borstvoeding en cardiovasculaire risicofactoren op kinderleeftijd. Ze ging hierbij onder andere in op de bloeddruk, lichaamsomvang en –samenstelling, voorspellers voor insulineresistentie (en zo diabetes) en het cholesterol- profiel. “We zien dat langer borstvoeding geven geassocieerd is met een gezondere bloeddruk en een gezondere lichaamssamenstelling”, vertelt de chef de clinique in het Spaarne Gasthuis, regio Haarlem.

Zo omschrijft ze in haar studie dat baby’s die langer dan zes maanden borstvoeding krijgen en bij wie de bijvoeding pas na zes
 maanden wordt gestart, veelal een lagere vetmassa
 op vijfjarige leeftijd
 hebben. Ook is de 
bloeddruk lager. Die kleine
 effecten op de gezondheid 
op de kinderleeftijd 
kunnen bij het ouder
 worden aanwezig blijven. “Dus kinderen die hogere bloeddrukwaarden hebben, maar die nog wel binnen de normale range vallen, zullen op volwassen leeftijd meer kans hebben op klinisch verhoogde bloeddrukwaarden.”

De resultaten van De Beers proefschrift wijzen uit dat professionals in de (jeugd)gezondheidszorg werkende moeders nog meer kunnen stimuleren om na het zwangerschapsverlof door te gaan met het geven van borstvoeding. Een belangrijke voorwaarde daarvoor is dat het kolven op de werkplek gemakkelijker moet worden gemaakt. “Dat zou beter gefaciliteerd kunnen worden door werkgevers.”

Spelen

Want, zo zegt Marian Fransen, lactatiekundige IBCLC en prelogopedist in het Spaarne Gasthuis: dat je weer gaat werken, hoeft niet te betekenen dat je moet stoppen met borstvoeding. “Baby’s hoeven op dat moment niet meer bij iedere kik aan de borst. Als de borstvoeding in het begin goed op gang is gekomen, dan kunnen de meeste vrouwen op het moment dat ze weer gaan werken een beetje spelen met voedingstijden. Wij kunnen daarin meedenken.”

Niet zelden hoort ze dat vrouwen toch al gauw stoppen met het geven van borstvoeding. “Er moet heel goed bekeken en besproken worden waarom een vrouw ermee stopt. De een vindt geen ritme, de ander denkt dat ze te weinig melk heeft en de volgende houdt het niet vol omdat ze denkt dat ze vaak moet blijven voeden. Die moeders blijven dan een beetje hangen in de aanpak van de eerste dagen wanneer de borstvoeding nog op gang moet komen en de baby heel vaak aangelegd moet worden. Maar een kind moet ook aan rust toekomen. Soms worden kinderen zo vaak aangelegd dat er nog maar weinig moedermelk uit de borst komt. Of het kind huilt omdat het moe is, maar de moeder denkt dat het om eten gaat. Daar wordt het kind weer wakker van. Zo kom je terecht in een vicieuze cirkel. Andere moeders verwarren elk gehuil met de behoefte aan eten. Terwijl het kind soms eigenlijk helemaal geen trek heeft, maar de borst meer als troost gebruikt of om rustig te worden.”

Begeleiding

Kortom, er zijn veel redenen waarom vrouwen afstappen van de borstvoeding. “Terwijl ze bijvoorbeeld de hulp van een lactatiekundige kunnen inroepen en vervolgens begeleiding kunnen krijgen. Helaas is dat voor baby’s en vrouwen die niet in het ziekenhuis liggen veelal op eigen initiatief, en wordt het door veel verzekeraars maar een of twee keer vergoed. Wat ook zou helpen is als de kraamverzorgende na twee of vier weken nog eens terugkomt in het gezin, om te kijken of alles goed gaat en mee te denken met de moeder. Daarmee zou je volgens mij een hoop ellende kunnen voorkomen. Veel vrouwen sukkelen maar wat door als de borstvoeding niet lekker gaat.”

Daarnaast zegt lactatiekundige Fransen dat er ook al tijdens de zwangerschap betere voorlichting gegeven kan worden. “Waarin wordt verteld dat het best een klus is om de borstvoeding op de rit te krijgen. En dat je geen slechte moeder bent als het je niet meteen lukt om borstvoeding te geven, ook al is het wel beter voor je kind. Het ligt daarbij lang niet altijd aan de moeder, maar ook aan het kind, die bijvoorbeeld geen goede drinktechniek heeft. Nu gaat het tijdens voorlichtingen vaak over hoe het zou moeten verlopen, maar er wordt weinig ingegaan op wat je kunt doen als het niet goed gaat. Welke wegen je zou kunnen bewandelen. In veel plaatsen bestaan ook mamacafés, daar kun je ook op een laagdrempelige manier dit soort dingen bespreken en ervaringen uitwisselen.”

Proefhapjes

De landelijke jeugdgezondheidszorgrichtlijnen schrijven voor dat een kind met vier maanden al eens proefhapjes moet nemen van vast voedsel, om eventuele allergieën tegen te gaan en de mondmoto- riek te stimuleren. “Dat betekent dus niet dat een kind dan al met de pot kan mee-eten of hele bordjes kan leegeten. Vaak is dat eten trouwens ook te zout. Op zo’n moment gaat het echt om maar een of twee lepeltjes per dag”, stelt kinderarts De Beer. Het proefschrift wees overigens uit –net als de studie van Unicef- dat vooral de periode na de zuigelingentijd tussen het eerste en vijfde jaar het meeste invloed heeft op het ontwikkelen van een hogere bloeddruk en insulineresistentie. “Op dat moment moet ook voorlichting gegeven worden wat goede voeding is.”

Daarom pleit De Beer er ook voor dat het consultatiebureau alert is op kinderen die snel groeien. Zowel
in gewicht-naar-lengte als een snelle BMI-toename. “Als een kind in de zuigelingentijd maar vooral in de kindertijd continu de groeicurves doorkruist, dan is het belangrijk om daar goed op te letten. Zelfs als er geen sprake is van overgewicht. Veel ouders horen graag dat hun kind flink is gegroeid, en zijn trots als hun kind alles opeet. De (jeugd)gezondheidszorgpro- fessional zou op haar woorden moeten letten bij het bespreken van de groeicurve omdat ze ongewild kan bijdragen aan het stimuleren van de snelle groei. Als een kind van z’n eerste tot z’n vijfde levensjaar in korte tijd zo’n groeilijn doorkruist, zou er een interventie moeten plaatsvinden bestaande uit voorlichting, frequentere afspraken of een gecombineerde leefstijlinterventie gericht op voeding, lichamelijke activiteit en gedrag.”

Bron: www.nataal.nl

Auteur: Bo-Anne van Egmond