SARSLIVA-studie levert krachtig bewijs
Publiceerdatum
Fijn is het niet, zo’n wattenstaafje diep de neus en keel in. De kans is groot dat dit straks ook niet meer nodig is, want de uitkomsten van een grootscheepse ‘speeksel-studie’ onder leiding van het Spaarne Gasthuis in samenwerking met Streeklaboratorium Haarlem, GGD Kennemerland en het RIVM bieden hoop voor een veel prettiger alternatief: spugen.
Foto: De onderzoekers van de SARSLIVA-studie: Jeffrey Koole (linksvoor), Marlies van Houten (linksachter), Emma de Koff (rechtsachter), Lisa Kolodziej (rechts).
De analyse van zo’n 6.400 speekselmonsters levert mooie resultaten op: de aanwezigheid van het coronavirus is daarin niet alleen goed te detecteren, de sporen ervan blijven ook langdurig in het speeksel zichtbaar van personen met het coronavirus. En omdat complete huishoudens tijdens de onderzoeksperiode zijn gevolgd, verschaft de wetenschappelijke studie ook veel inzicht in de transmissie van het virus binnen gezinnen en woongroepen. Marlies van Houten, kinderarts in het Spaarne Gasthuis, en arts-onderzoeker Lisa Kolodziej duiden de eerste resultaten van deze baanbrekende SARSLIVA-studie (samentrekking van ‘SARS-CoV-2’ en ‘Saliva’, Engels voor speeksel).
Kwijlen of rochelen?
Nederland ging nog maar een paar weken gebukt onder de coronacrisis toen Marlies van Houten samen met een onderzoeker van het RIVM bedacht dat de methode om SARS-CoV-2 te detecteren patiëntvriendelijker zou moeten kunnen dan met de keel/neus-wat. En vooral kindvriendelijker. Niet zo gek dus dat het idee voor het onderzoek van een kinderarts kwam: ‘We zijn begonnen met een pilotstudie’, vertelt Marlies van Houten. ‘Deze studie hebben we volledig in het ziekenhuis gedaan, met mensen die hier zijn getest. Geen kinderen, want er waren op dat moment geen kinderen met het coronavirus in het ziekenhuis. Het veel grotere SARSLIVA 2.0 zijn we in het najaar gestart waarin we hele gezinnen zijn gaan volgen. Veel kinderen zijn in de studie geïncludeerd. Dat is interessant, want over de rol van kinderen in de transmissie van het virus is nog maar weinig bekend.’
Speeksel is een belangrijk bron voor virusdetectie, maar het is wel belangrijk dat het goed wordt afgenomen. Het moet echt speeksel of kwijl zijn, een rochel bevat te veel ruis doordat er veel eiwitten in zitten. Van Houten: ‘We wisten al dat andere virussen goed in speeksel te vinden zijn, maar van dit nieuwe virus was dat natuurlijk nog niet bekend. Dat hebben we nu kunnen aantonen in de tweede fase van het onderzoek. Dat heeft wetenschappelijke waarde, vooral ook voor de toekomst van virusdetectie. Maar het heeft ook praktisch nut, omdat het een prettiger testmethode is. De vraag is alleen of het snel dagelijkse praktijk wordt, want het vergt discipline bij de deelnemers en de inrichting van een speeksel-straat voor de analyses. Maar vooral voor kinderen zou het fijn zijn als we dit verder kunnen ontwikkelen, al was het maar om de testbereidheid te vergroten.’
6.400 monsters
Die tweede SARSLIVA-fase leunde sterk op de samenwerking met de GGD, Streeklab en RIVM (en op een flinke subsidie van ZonMW). Er zijn in totaal 85 huishoudens gevolgd. Alle gezinsleden moesten tien keer twee buisjes speeksel verzamelen (met één en met twee milliliter speeksel), het liefst vóór het ontbijt, op dag 1, 3, 5, 7, 10, 14, 21, 28, 35 en 42, beginnend nadat bij één van de gezinsleden corona was geconstateerd en de toestemming was geregeld. Daarnaast is een week na de start bij alle gezinsleden een neus/keelkweek afgenomen en zes weken na de start bloed geprikt.
Lisa Kolodziej was nauw bij deze gigantische logistieke operatie betrokken: ‘De instroom van deelnemers kwam vooral van de GGD. Zodra de toestemming was gegeven, startten wij met bellen, data invoeren, instructies opstellen, pakketten met buisjes, trechtertjes en speeksel-sponsjes voor de kleinste kinderen (ook wel sabbelwatjes genoemd) klaarmaken en langs brengen, vragenlijsten samenstellen die de deelnemers bij elk van de tien afname-momenten moesten invullen, zo nodig extra uitleg geven, neus- en keelwat bij de gezinnen thuis afnemen, de ingevroren buisjes weer ophalen, thuis bloed afnemen met een vingerprik. Omdat bijna elk gezin op een ander moment startte met de 42 dagen-cyclus was de logistiek echt een enorm ingewikkelde uitdaging. Al die tijdslijnen liepen door elkaar.’
Fase 3 (en verder)
Ondanks dit organisatorische en planmatige gepuzzel en ondanks het feit dat best wel wat discipline werd gevraagd van de gezinnen was het enthousiasme onder de deelnemers groot, hetgeen de betrouwbaarheid van de resultaten extra onderstreept. Dat is van belang omdat de verwachting is dat de huidige coronacrisis zeker niet de laatste pandemie zal zijn en we dus nog lang van de onderzoeksresultaten kunnen profiteren.
Marlies van Houten: ‘We hebben gezien dat er veel overdracht is binnen gezinnen en dat kinderen hierin ook een rol spelen, maar van wie op wie en op welke manier, dat gaan we nog verder onderzoeken. Wat we ook willen onderzoeken is de samenhang tussen de aanwezigheid van SARS-CoV-2 in speeksel en de symptomen bij de deelnemers. Daarnaast kijken we naar bijvoorbeeld bacteriën; bij het RIVM is een bacterieel team bezig de samenhang met deze coronavirus-infecties te onderzoeken.
’Inmiddels is er goedkeuring van de METC (Medisch-Ethische Toetsingscommissie) voor een vervolgstudie. De deelnemende gezinnen worden gevraagd na zes en twaalf maanden nogmaals speeksel en bloed in te leveren. Daarbij gaat het met name om twee dingen, vertelt Lisa Kolodziej: ‘We willen weten of er nog antistoffen in speeksel en bloed aanwezig zijn, en we gaan het effect van vaccinatie onderzoeken. Ook vragen we aan de deelnemers of en in welke mate ze nog last hebben van mogelijke restklachten van de doorgemaakte coronavirusinfectie. Eigenlijk is elk onderzoeksveld in de context van corona nieuw en interessant. De valkuil is dat je alles tegelijk wilt aanpakken. Je moet echt prioriteren, anders loopt het uit de hand.’